28 maart 2024

Schoolbestuur schoot tekort in zijn inspanningsverplichting

JURIDISCHE KWESTIE | ‘Draagt elkanders lasten’ is in feite het leidende principe waarop instellingen als het Participatiefonds voor het Onderwijs gebaseerd zijn. Schoolbesturen kunnen er een beroep op doen als ze geconfronteerd worden met uitgaven in verband met werkeloosheid, bovenwettelijke danwel suppletieregelingen van personeelsleden. Uitgaven die, zeker als het kleinere scholenbesturen betreft, als een molensteen om de nek kunnen hangen.

Maar om met succes een beroep te kunnen doen op het Participatiefonds is het van groot belang om de ‘spelregels’ goed in de gaten te houden. Een aanvraag moet zorgvuldig worden opgesteld en dient te voldoen aan de voorwaarden van het Reglement Participatiefonds voor het Primair Onderwijs. Als een bestuur daarin tekortschiet dan zullen de druiven zuur zijn: het fonds houdt zijn beurs dan gesloten. Zelfs een beroep op de hoogste rechter – in dit geval de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State – kan de zaak dan niet meer redden, zoals het bestuur van een scholenstichting in Oude Wetering moest ervaren.

Het bestuur klopte in 2008 bij het Participatiefonds aan in verband met de uitkeringskosten die voortvloeiden uit het ontslag van een leerkracht wegens arbeidsongeschiktheid. Van belang in deze kwestie is dat voor de betrokken leerkracht op grond van de WIA (Wet inkomen naar arbeidsvermogen) een arbeidsongeschiktheidpercentage van 52 procent was vastgesteld. Er was kennelijk sprake van een restverdiencapaciteit waardoor betrokkene actief diende te zijn op de arbeidsmarkt. Om deze reden speelde het vergoedingsverzoek inzake werkloosheid een rol.In de toetsing van een aanvraag zijn de bepalingen van artikel 4 van het eerdergenoemde reglement cruciaal.

Artikel 4.1 stelt dat op een bevoegd gezag de verplichting rust om in redelijkheid al datgene te doen wat van een bestuur verwacht mag worden om te voorkomen dat een werknemer werkeloos wordt. Het is dus een inspanningsverplichting die geldt voordat er sprake is van een feitelijk ontslag. In aansluitende artikelen staat gedetailleerd beschreven hoe wordt vastgesteld of een bestuur aan die voorwaarde heeft voldaan. Als de werknemer volledig arbeidsongeschikt is verklaard zijn niet alle inspanningsverplichtingen van toepassing.

Financiele gevolgen
Het betrokken bestuur ving in deze kwestie echter bot omdat naar het oordeel van het Participatiefonds niet aangetoond kon worden dat er vóór het feitelijke ontslag gezocht was naar een andere oplossing voor de werknemer. Zo had het bestuur niet onderzocht of de  betreffende leerkracht, die immers gedeeltelijk arbeidsongeschikt was verklaard, mogelijk bij een andere onderwijsinstelling of buiten het onderwijs aan een baan geholpen kon worden. Een aanbod voor een scholingstraject om zo’n overstap mogelijk te maken was door het bestuur niet overwogen. Het bestuur ging er vanuit dat de leerkracht gelet op haar gezondheidstoestand en de resterende arbeidscapaciteit toch niet herplaatsbaar zou zijn.

De Raad van State oordeelde dat het schoolbestuur niet aannemelijk had gemaakt dat in redelijkheid alle inspanningen waren verricht om de leerkracht elders aan de slag te houden en dat het Participatiefonds dus terecht de aanvraag had afgewezen om de uitkeringskosten ten laste van het fonds te brengen.

Een poging van het schoolbestuur om onder verwijzing naar ernstige financiële consequenties een gunstige uitspraak te bewerkstelligen leed eveneens schipbreuk. Volgens de Raad van State kon het Participatiefonds met deze omstandigheid geen rekening houden omdat het reglement het niet toelaat andere belangen, zoals financiële gevolgen, in de besluitvorming mee te wegen.

Met medewerking van mr. R. Di Lorenzo, advocaat bij de Besturenraad.

Deel dit artikel