28 maart 2024

Rapport ´Geef ze de ruimte!´

Geef ze de ruimte! Conclusies en aanbevelingen.

Uitgave: SBO, april 2010.

De fysieke werkomgeving in het onderwijs; een onderzoek onder medewerkers in het po en vo.

6.1 Inleiding

Onderzoek fysieke faciliteiten

In opdracht van het SBO heeft AStri een onderzoek uitgevoerd met als doel het verkrijgen van concrete informatie over de aanwezigheid, kwaliteit en behoeften van medewerkers in het po en vo ten aanzien van de fysieke faciliteiten op de werkplek en de effecten hiervan op de kwaliteit van het onderwijs en aantrekkelijkheid van onderwijsberoepen.

Deze informatie dient uiteindelijk schoolbesturen en (lokale) overheden ondersteuning te bieden bij het ontwikkelen en implementeren van het personeelsbeleid én het huisvestingsbeleid van onderwijsinstellingen. Tevens dienen de resultaten van het onderzoek agenderend te zijn voor de beleidsagenda van overheid en sociale partners.

Diverse onderzoeksactiviteiten

Het onderzoek zoals is beschreven in dit rapport, omvat de volgende onderzoeksactiviteiten:

deskresearch, interviews met sleutelpersonen, een internetvragenlijst onder een grootschalige steekproef van onderwijspersoneel uit het po en vo, klankbordgesprekken met deze medewerkers en het opstellen van vier casebeschrijvingen van ‘good practices-scholen’. In dit laatste hoofdstuk worden aan de hand van de vraagstellingen zoals in hoofdstuk 1 geformuleerd de voornaamste conclusies en bevindingen uit het onderzoek gepresenteerd.

 

6.2 Fysieke faciliteiten

Docent beschikt over groot scala aan fysieke faciliteiten

De gegevens uit het vragenlijstonderzoek geven aan dat het merendeel van de medewerkers in het po en vo over het algemeen kan beschikken over een groot scala van de in de vragenlijst genoemde fysieke faciliteiten op het gebied van ICT, technische voorzieningen, gebouw- en lokaalvoorzieningen en overige voorzieningen. Op het gebied van ICT en technische voorzieningen is de beschikking over een eigen of gedeelde computer voor docenten nog relatief laag. Daarnaast heeft een minderheid de beschikking over thuiswerkvoorzieningen die beschikbaar zijn gesteld door de werkgever. Iets meer dan de helft van de docenten in het po en vo kan momenteel gebruik maken van een digitaal schoolbord. Overige faciliteiten die niet voor alle medewerkers vanzelfsprekend beschikbaar zijn, zijn transportmiddelen voor het verplaatsenvan (les)materialen, stiltewerkplekken, kantinevoorzieningen en drankvoorzieningen.

 

Toegang tot internet één van de meest noodzakelijke faciliteiten

Van alle ICT en technische faciliteiten worden toegang tot het internet en een printer/ kopieermachine door zowel docenten, oop’ers en management uit het po en vo het meest noodzakelijk geacht om over te beschikken om het werk goed en aangenaam te kunnen uitvoeren. Voor wat betreft de faciliteiten met betrekking tot gebouwinrichting en lokaal vinden zowel medewerkers uit het vo en po de aanwezigheid van een docentenkamer, overlegruimtes en sanitaire voorzieningen voor medewerkers zeer noodzakelijk. Daarnaast vinden docenten in het po een overlegruimte voor het team belangrijk, terwijl men in het vo een leslokaal dat geschikt is voor het vak dat men doceert het meest noodzakelijk acht.

Van de overige voorzieningen staat bij alle functiegroepen het zelf de toevoer van frisse lucht en de verwarming kunnen regelen in het klaslokaal of werkruimte in de top drie van meest noodzakelijke faciliteiten, naast de beschikking over kasten in het lokaal.

Bouwjaar school, beperkte financiële middelen en beperkte kennis van invloed op kwaliteit fysieke faciliteiten

Voor alle onderzochte fysieke faciliteiten geldt dat niet iedereen hier ook tevreden over is. De groep die (zeer)ontevreden is varieert per faciliteit tussen vijf procent en zestig procent. Uit zowel de klankbordgesprekken als de open antwoorden uit de vragenlijst kan worden opgemaakt dat de oorzaak voor de ontevredenheid over de kwantiteit en kwaliteit van de fysieke faciliteiten vaak direct of indirect kan worden teruggevoerd tot een aantal factoren: het bouwjaar van een schoolgebouw waardoor voorzieningen veelal niet meer voldoen aan de huidige eisen of de mogelijkheden tot aanpassing beperkt zijn, de beperkte financiële mogelijkheden voor een school om de fysieke faciliteiten te onderhouden, aan te passen of te vernieuwen en tot slot de kennis die op scholen aanwezig is omtrent de aanschaf van de juiste fysieke faciliteiten die aansluiten bij de wensen van het personeel en de eisen van het werk.

Met name bij nieuwbouwprocessen speelt volgens een aantal geïnterviewden de beperkte kennis van schoolbesturen en betrokken medewerkers uit de onderwijsinstelling vaak een negatieve rol op de uiteindelijke beslissingen die worden genomen ten aanzien van de fysieke faciliteiten. Die beperkte kennis komt enerzijds doordat schoolbesturen en betrokken medewerkers vaak maar eenmaal in hun carrière een dergelijk proces doormaken en anderzijds doordat duidelijke informatievoorziening ontbreekt.

Grote ontevredenheid over klimaatbeheersingmogelijkheden

Van de faciliteiten die door de medewerkers zeer noodzakelijk worden geacht om het werk goed en aangenaam uit te kunnen voeren, bestaat veruit de meeste ontevredenheid over de klimaatbeheersingmogelijkheden. Zowel het zelf kunnen regelen van frisse lucht (43 procent van de docenten in het vo is (zeer) ontevreden en 40 procent in het po) als het regelen van de verwarming (56 procent van de docenten in het vo (zeer) ontevreden en 38 procent in het po). Uit zowel de klankbordgesprekken als de vragenlijst blijkt dat de ontevredenheid op het gebied van ICT en technische voorzieningen veelal is terug te voeren op het geringe aantal voorzieningen dat aanwezig is (beperkt aantal pc’s beschikbaar voor medewerkers), storingen die optreden en waarvoor veelal externe hulp moet worden ingeschakeld en het ontbreken van kennis hoe deze faciliteiten dienen te worden gebruikt.

Dit veelal als het gevolg van onvoldoende opleiding hierin georganiseerd door de school of het feit dat medewerkers geen tijd hebben om hiervoor een cursus te volgen. Onder zowel docenten in het po en vo bestaat een hoge mate van ontevredenheid over de ICTthuiswerkvoorzieningen.Veelal komt deze ontevredenheid doordat medewerkers worden geacht om deze voorzieningen zelf aan te schaffen en daarnaast kan niet bij alle scholen vanuit huis worden ingelogd op het schoolnetwerk.

Ontevredenheid door chronisch ruimtegebrek

Andere faciliteiten die in de vragenlijst veel genoemd worden als faciliteit waar men ontevreden mee is zijn de beschikbare stilteruimtes, transportmiddelen voor het verplaatsen van lesmaterialen, spreekkamers en kantinevoorzieningen. Uit zowel de vragenlijst als uit de klankbordgesprekken komt naar voren dat een groot deel van de ontevredenheid rond de gebouw- en lokaalfaciliteiten wordt verklaard door chronisch ruimtegebrek, het beperkte aantal vierkante meters dat per leerling beschikbaar is, deels veroorzaakt door het snel toenemende leerlingaantal in zowel het po als vo.

Door deze toename, die vaak moeilijk valt te voorspellen, dienen vaak bij nieuwbouw al na een aantal jaren ruimtes die in eerste instantie niet als lokaal bestemd waren (bijvoorbeeld docentenkamers, spreek- en overlegruimtes) te worden opgeofferd om het groeiend aantal leerlingen te kunnen opvangen. Uit de resultaten van de vragenlijst komt nog een andere bron van ergernis voor veel medewerkers naar voren, het feit dat de schoonmaak en het onderhoud op scholen vaak te wensen overlaat.

Beperkte inspraakmogelijkheden negatief effect op arbeidssatisfactie

Opvallend is dat ondanks de relatief hoge mate van ontevredenheid die bestaat rond bepaalde fysieke faciliteiten dit veelal niet een onderwerp is dat veel besproken wordt op de scholen. Dit komt volgens de deelnemers aan de klankbordgesprekken deels doordat er sprake is van een mate van ‘gewenning’ en ‘gelatenheid’ onder medewerkers en daarnaast doordat men ook niet de indruk heeft dat men direct of indirect een hoge mate van invloed hier op kan uitoefenen. In de vragenlijst geeft het merendeel van de medewerkers in het po en vo dan ook aan dat de inspraakmogelijkheden ten aanzien van de fysieke faciliteiten matig tot slecht zijn. Uit het onderzoek komt naar voren dat inspraakmogelijkheden zowel de arbeidssatisfactie als de satisfactie met fysieke faciliteiten op school positief beïnvloeden.

 


 

6.3 Invloed op werkaspecten en arbeidsmobiliteit

Docenten over het algemeen tevreden met werk

Het onderzoek laat zien dat 74 procent van de docenten in het vo en 78 procent in het po (zeer) tevreden is over het huidige werk dat ze doen. Voor de andere onderwijsberoepen lag dat percentage veelal nog hoger. Deze percentages zijn vergelijkbaar met resultaten uit eerdere onderzoeken (Vrielink e.a., 2004; Bergen e.a., 2009).

Fysieke faciliteiten van invloed op werktevredenheid

De fysieke faciliteiten hebben naar mening van de medewerkers in het onderwijs een grote invloed op het werkplezier, kwaliteit van het werk en het goed kunnen uitvoeren van de arbeidstaken. Op basis van ons onderzoek kan worden geconcludeerd dat er een positieve significante samenhang bestaat tussen hoe medewerkers de fysieke faciliteiten beoordelen en hun mate van werktevredenheid. Wegens de beperkte beschikbare ruimte in de vragenlijst konden echter niet alle variabelen waarvan uit bestaand onderzoek bleek dat zij bepalend zijn voor de arbeidssatisfactie (zoals arbeidsomstandigheden, arbeidsverhoudingen en werkinhoud) in ons onderzoek meegenomen worden.

Fysieke faciliteiten van invloed op arbeidsmobiliteit

Voor 6 procent van de docenten in het po en 12 procent van de docenten in het vo is de kwaliteit van de fysieke faciliteiten in het verleden mede de reden geweest voor intrasectorale mobiliteit: de overstap naar een andere onderwijsinstelling. Voor 22 procent van de docenten in het po en 31 procent in het vo is de kwaliteit van de fysieke faciliteiten een reden dat men wel eens overweegt om de onderwijssector te verlaten (intersectorale mobiliteit). Dit geldt voor medewerkers in alle leeftijdsgroepen.

Overigens komt Vogels e.a. (2009) wanneer zij vraagt naar de toekomstplannen van docenten tot een lager percentage in het voortgezet onderwijs dat overweegt de sector te verlaten (11 procent). Het is zeker denkbaar dat de afwijkende vraagstelling in dit onderzoek een rol speelt bij dit verschil in bevindingen.

Deze cijfers duiden er op dat naast vele andere factoren die de arbeidsmobiliteit van medewerkers in het onderwijs bepalen, zoals inhoud van de functie, werkdruk, arbeidsvoorwaarden et cetera, de kwaliteit van de fysieke faciliteiten hier eveneens een rol bij speelt. Dit gegeven wordt ondersteund door onderzoek van De Jonge e.a. (2002). Zij vinden dat meer dan eenderde van ex-docenten het onderwijs heeft verlaten onder andere omdat zij te weinig werkruimte tot hun beschikking hadden. Daarnaast bleek dat voor veertig procent van ex-docenten in het po en vijftig procent in het vo onvoldoende facilitaire ondersteuning (waarbij kapotte of ontbrekende materialen als voorbeeld worden genoemd) een rol heeft gespeeld bij het verlaten van het onderwijs.

 

6.4 Wet- en regelgeving

Verschillende bronnen over wet- en regelgeving

Op basis van het literatuuronderzoek kan worden geconcludeerd dat er momenteel een vijftal kernbronnen bestaat die betrekking hebben op de wet- en regelgeving rond fysieke faciliteiten en werkomgeving in het po en vo. Het gaat hierbij om de arbowetgeving (Arbowet, Arbobesluit en Arboregeling), het Bouwbesluit, de Arbocatalogus po, de Arbocatalogus vo en de Modelverordening VNG Voorzieningen huisvestingonderwijs.

Onwetendheid omtrent wet- en regelgeving

Uit de gesprekken die in het kader van het onderzoek zijn gevoerd komt naar voren dat vanuit scholen en schoolbesturen vaak geen goed zicht bestaat op de wetgeving die van toepassing is op de fysieke faciliteiten. Zo bestaat er onder de geïnterviewde medewerkers vaak veel onduidelijkheid over het aantal vierkante meters dat dient te worden gehanteerd per leerling. Zoals reeds eerder is genoemd, belemmert deze onwetendheid met name bij het nieuwbouwproces een constructieve inbreng van schoolbesturen en medewerkers vanuit de schoolinstelling.

6.5 Onderwijsvernieuwingen

Merendeel onderwijsmedewerkers maakt onderwijsvernieuwing mee

Verder kan worden geconcludeerd dat het overgrote deel van de medewerkers in het po en vo is, of momenteel wordt, geconfronteerd met onderwijsvernieuwingen. Hierbij gaat het onder andere om schaalvergroting, het ‘nieuwe leren’, verdergaande digitalisering, de introductie van brede scholen, ‘passend onderwijs’, de introductie van ‘leerpleinen’ et cetera.

Vernieuwing leidt tot verandering in fysieke faciliteiten

Bij rond de vijftig procent van de medewerkers in het po en zestig procent in het vo hebben deze onderwijsvernieuwingen ook geleid tot veranderingen in de fysieke faciliteiten op de school. Hierbij gaat het met name om de introductie van ICT en technische voorzieningen (pc’s, digitale schoolborden etc.), maar daarnaast ook tot aanpassing/nieuwbouw van het schoolgebouw. Het leren in verschillende werkvormen vraag om differentiatie in werkplekken voor zowel de leerling als de docent die hierin een andere rol van ondersteuning en toezicht heeft dan bij het klassikaal leren. Een ontwikkeling die hierop inspeelt is de introductie van de zogenaamde ‘leerpleinen’.

Onderwijsvernieuwing vraagt om aanpasbare gebouwinrichting

Op basis van de klankbordgesprekken kan worden afgeleid dat voor scholen onderwijsvernieuwingen veelal een fase van ‘experimenteren’ met zich meebrengen, mede doordat hiermee ook nog geen brede ervaring bij andere scholen bestaat. Een knelpunt waar men tegen aan loopt bij bestaande gebouwen is dat de onderwijsvernieuwingen in de regel ook vragen om meer vierkante meters binnen en buiten het lokaal.

Dit doordat de vernieuwingen veelal gepaard gaan met uitbreiding van het aantal pc’s en meubilair. Bij een groeiend leerlingaantal en geen of beperkte uitbreidingsmogelijkheden betekent dit in de praktijk vaak dat het aantal beschikbare vierkante meters per leerling sterk afneemt.

De verwachting volgens de gesproken medewerkers is dat onderwijsvernieuwingen in toenemende mate ook zullen vragen om aanpassing van de fysieke werkomgeving. Dit vraagt om schoolgebouwen waar flexibiliteit ten aanzien van mogelijkheden tot aanpassing van de inrichting steeds meer een voorwaarde vormt.

 

6.6 Slotconclusies

Hieronder zijn de voornaamste conclusies uit het onderzoek samengevat:

– Het merendeel van de medewerkers in het po en vo kan over het algemeen beschikken over een groot scala aan fysieke faciliteiten.

– 21 procent van de docenten in het po en 29 procent van de docenten in het vo is (zeer) ontevreden over de fysieke faciliteiten in zijn algemeenheid op hun school. Voor afzonderlijke faciliteiten als klimaatbeheersing, thuiswerkvoorzieningen, werkruimtes voor buiten de lessen et cetera liggen deze percentages aanzienlijk hoger.

– Tussen de medewerkers bestaat een grote variatie in de tevredenheid. Deze lijkt volgens de geïnterviewden deels te kunnen worden verklaard door een aantal schoolgebonden factoren: de ‘leeftijd’ van het schoolgebouw waar men werkzaam is, de financiële mogelijkheden en/of de wil om te investeren in fysieke faciliteiten en de kennis die binnen de schoolinstelling aanwezig is omtrent fysieke faciliteiten. Deze kennis is over het algemeen gering.

– De door medewerkers subjectief ervaren kwaliteit van de fysieke faciliteiten vertoont een sterke positieve significante samenhang met hun subjectief ervaren mate van werktevredenheid.

– Volgens het overgrote deel van de medewerkers is de kwaliteit van de fysieke faciliteiten van invloed op zowel het werkplezier, de aantrekkelijkheid van het beroep van onderwijsmedewerker als op de kwaliteit van het onderwijs.

– Inspraakmogelijkheden van medewerkers ten aanzien van de fysieke faciliteiten hebben een positieve invloed op de arbeidssatisfactie en satisfactie met de fysieke faciliteiten. Volgens het merendeel van de medewerkers in het po en vo zijn de deze inspraakmogelijkheden matig tot slecht.

– De resultaten duiden er op dat de kwaliteit van de fysieke faciliteiten mede een rol speelt bij de arbeidsmobiliteit van onderwijsmedewerkers.

– De wet- en regelgeving rond fysieke faciliteiten en werkomgeving in het po en vo is versnipperd en op sommige punten ook niet eenduidig. Hierdoor is deze voor schoolbesturen vaak moeilijk te interpreteren.

– Onderwijsvernieuwingen zullen in de toekomst in toenemende mate vragen om aanpassingen in de fysieke werkomgeving van onderwijsmedewerkers. Flexibiliteit van aanpassing van de inrichting vormt hierbij steeds meer een voorwaarde.

Op basis van bovenstaande bevindingen kan worden geconcludeerd dat meer aandacht voor de fysieke faciliteiten van medewerkers in het po en vo aanbeveling verdient. Verbetering van de kwaliteit van de fysieke faciliteiten zal mede positief bijdragen aan de werktevredenheid van medewerkers en de aantrekkelijkheid van het beroep, en hiermee de arbeidsmarktpositie van het po en vo. Daarnaast zal aandacht voor de fysieke faciliteiten ook een effectieve implementatie van onderwijsvernieuwingen bevorderen. De resultaten van dit rapport bieden aanknopingspunten voor initiatieven hiervoor op verschillende beleidsniveaus.

 

6.7 Aanbevelingen

Scholen en schoolbesturen

Ten aanzien van scholen en schoolbesturen kunnen de volgende aanbevelingen worden gegeven:

– Inventariseer onder uw medewerkers de tevredenheid en wensen ten aanzien van de fysieke faciliteiten. Dit onderzoek geeft u hiervoor de nodige handvatten.

– Geef medewerkers inspraakmogelijkheden ten aanzien van de fysieke werkomgeving. Dit heeft een positieve invloed op hun arbeidssatisfactie en satisfactie ten aanzien van de fysieke faciliteiten.

– Zorg dat binnen het schoolbestuur parate kennis aanwezig is rond de huidige wet- en regelgeving.

– Bij nieuwbouw dient de vormgeving van de fysieke faciliteiten en –werkomgeving de functionaliteit ervan ten goede te komen.

– Houd bij de inrichting van (nieuwe) schoolgebouwen rekening met een mate van flexibiliteit in aanpassing van de werkomgeving op mogelijk toekomstige onderwijsvernieuwingen.

 

Overheid

Ten aanzien van overheid kunnen de volgende aanbevelingen worden gedaan:

– Vanuit de overheid dient richting schoolbesturen en andere betrokken actoren meer duidelijkheid te worden geboden over de huidige wet- en regelgeving rond de fysieke werkomgeving in het onderwijs.

Onderzoek

Het voorliggende onderzoek betrof een eerste verkenning van de fysieke werkomgeving in het onderwijs. Ten aanzien van aanvullend onderzoek kunnen de volgende aanbevelingen worden gedaan:

– Onderzoek is wenselijk naar de diversiteit, eenduidigheid en toepasbaarheid van wet- en regelgeving rond de fysieke werkomgeving in het onderwijs.

– Met onderzoek dient meer zicht te worden verkregen op het proces dat vooraf gaat aan nieuwbouw van schoolinstellingen, in het bijzonder de rol van de diverse actoren (o.a. VNG, gemeenten, het ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap en Binnenlandse Zaken) in dit proces en de factoren die de uiteindelijke kwaliteit van de fysieke faciliteiten bepalen.

– Met behulp van evaluatieonderzoek dient inzichtelijk te worden gemaakt welke fysieke werkomgevingen het best passen bij verschillende onderwijsconcepten/ onderwijsvernieuwingen.

Meer informatie op de site van SBO (Sectorbestuur Onderwijsarbeidsmarkt)

Deel dit artikel