29 maart 2024

Geert ten Dam: Krachtig leiderschap meer dan ooit nodig

INTERVIEW | Lang geleden werd je schoolleider omdat je een goede docent was en je bleef een primus inter pares. Maar dat is voorbij. Schoolleider is een vak waar hoge, onderwijskundige eisen aan gesteld worden. Zegt Geert ten Dam (1958), voorzitter van de Onderwijsraad.

Tekst: Emmanuel Naaijkens | Foto’s: Dirk Kreykamp

U hebt het Titus Brandsma Lyceum in Oss gedaan. Hoe was dat?
“Het was een leuke tijd. Als je ouder wordt dan realiseer je je meer hoe vormend die periode is geweest. Ik heb het onderwijs als een gegeven beschouwd. Van sommige vakken heb ik veel geleerd zoals Nederlands, literatuur, geschiedenis. Ik was dol op gymnastiek. Maar ik herinner me ook de verveling.  Wat we nu zo belangrijk vinden – differentiatie – was er nauwelijks, het onderwijs was vooral klassikaal. Maar voor díe tijd was het een goede school.”

Klassikaal onderwijs tref je toch nog op veel plekken aan?
“Zeker, maar het is aan het veranderen. Tegenwoordig moet iedere leraar maatwerk kunnen leveren. De inspectie kijkt daar niet voor niets naar. En natuurlijk zijn we er nog niet met differentiatie, maar je doet het onderwijs onrecht door te zeggen dat er in dertig jaar niets veranderd is. Het lijkt erop dat de mogelijkheden van ict nu het onderwijs binnen gehaald gaan worden.”

U had docenten die in kwaliteit kennelijk uiteen liepen. Kan dat eigenlijk wel?
“Er moeten in principe alleen goede docenten voor de klas staan. Professionalisering is daarvoor essentieel. Dat betekent dat leraren bij elkaar moeten kijken, collegiaal met en van elkaar moeten leren, en daarbij ook resultaten van onderzoek moeten betrekken. Een docent is niet alleen verantwoordelijk voor zijn eigen leerlingen en zijn eigen vak.”

Dat is een gevoelig punt in het onderwijsdebat. Er zijn leraren die vinden dat hun vak is afgenomen.
“Ja en nee, ik ben daar genuanceerd over. Er is de afgelopen jaren op goede gronden veel meer aandacht gekomen voor teamwork, voor collectieve professionaliteit, voor collegiale consultatie. Dat is ook van belang voor het realiseren van doorlopende leerlijnen. Er zijn ook meer centrale, uniforme eisen gekomen. Het belang van onderwijs voor kinderen is groter geworden dan het wellicht altijd al geweest is. Dat is positief. De keerzijde is dat met die beweging richting uniformiseren en centrale standaarden er minder ruimte is voor lokale variëteit. Hoe wil jij jouw vak geven? Hoe past dat het beste bij jouw leerlingen, bij de cultuur, de visie en de missie van jouw school? Die lokale variëteit nodig hebt om kwaliteit te kunnen leveren. En wat we afgelopen vijftien jaar hebben gezien is dat de vakinhoudelijke bekwaamheid van het lerarenkorps als geheel gedaald is. Er zijn relatief minder universitair opgeleide docenten. Ik ben heel blij dat de minister daar nu een kwaliteitsslag in wil maken. De hbo’s hebben met hun lerarenopleidingen gelukkig ook een forse inhaalslag gemaakt als het gaat om de vakinhoudelijke component.”
• Prof. Geert ten Dam voor het gebouw van de Onderwijsraad in Den Haag.

Is de balans verstoord tussen vakinhoud en didactiek?
“Pedagogisch-didactische kwaliteiten zijn buitengewoon belangrijk. Net als vakinhoudelijke kennis. Een leraar heeft beide nodig om de leerstof voor leerlingen betekenisvol te kunnen maken. Voor de lerarenopleiding gaat het om het vinden van een goed evenwicht. Als Onderwijsraad houden we op meer terreinen de balans scherp in de gaten. Toen er tot ver in de jaren negentig veel aandacht was voor persoonlijke ontwikkelingen van leerlingen, hebben we als raad op goede gronden aandacht gevraagd voor taal en rekenen, en leerstandaarden. En sinds een paar jaar zeggen we: Let nou op dat onderwijs veel meer is dan taal en rekenen. Onderwijs heeft ook een vormende kant. , daar hoort geschiedenis bij, aardrijkskunde, cultuureducatie, moderne vreemde talen. Burgerschapsvorming.”

Van onderwijs werd nog wel eens gezegd dat er elke leraar zijn koninkrijk heeft.
“Onderwijs moet meer zijn dan allemaal kraampjes op een markt. Ik hoorde een prachtige vergelijking op de onderwijstop in Amsterdam. Onderwijs is een orkest.  Alle leden leveren hoogwaardige kwaliteit en de dirigent – de schoolleider – moet zorgen dat het totaal mooi klinkt. Dat het een harmonieus geheel is. Maar daarmee maak je van de leden van het orkest geen marionetten. Want dan klinkt het muziekstuk niet. En zo is het met een school precies zo.”

De schoolleider was dertig jaar geleden een primus inter pares. Nu is hij echte een leider.
“Als primus inter pares red je het niet meer. Je moet absoluut verstand van onderwijs hebben, bijvoorbeeld omdat je ooit vakdocent bent geweest. Maar je moet als schoolleider een school op een goede manier kunnen managen. Managen is geen vies woord. Je zult als leraar maar een schoolleider hebben als ‘een van ons’ die geen adequaat personeelsbeleid of financieel beleid kan voeren. Je hebt dus een schoolleider nodig die landelijke onderwijsdoelen kan vertalen naar de eigen school en kan koppelen aan concrete inhoudelijke, financiële en personele doelen. En die dat bovendien in samenspraak met leraren en andere betrokkenen bij de school kan doen. Dat is een vak. We hebben om die reden gezegd: bekwaamheidseisen, een register en voortdurende professionalisering zijn voor schoolleiders net zo goed aan de orde als voor leraren.”

Hoe zit het met het beeld van de directeur of rector die ’s morgens bij de voordeur leerlingen en leraren welkom heet?
“Het is heel goed dat schoolleiders aan de deur staan. Dat ze hun leerlingen en docenten kennen. Maar je kunt niet alleen maar aan de deur staan. Het vraagt heel wat instrumenteel-technische kwaliteiten om een school te leiden. En normatieve-communicatieve kwaliteiten. Wijs gedrag, met aandacht voor waarden en persoonlijke relaties en interacties. Een schoolleider moet aanspreekbaar zijn. Je hebt dus het een en ander nodig.”

Zitten we in een overgangsfase wat betreft het leiderschap?
“Ik denk het wel. Het besef dat professionalisering en vakbekwaamheid onmisbaar zijn is de afgelopen paar jaar pas goed doorgedrongen. Dat leidt tot beweging in het veld, zoals de oprichting van de VO-academie. Die overgang maken we nu ook naar de masteropgeleide docenten. Er wordt nog erg weinig gedaan met onderwijsonderzoek in het onderwijs. We hebben dat nodig voor goed onderwijs. In een master is aandacht voor een onderzoekende houding en onderzoeksvaardigheden. Ik schrik nog steeds als ik in evaluaties lees hoe weinig docenten data kunnen interpreteren.”

Hoe staat de school als moderne arbeidsorganisatie ervoor?
“Er zijn zeker nog slagen te maken. Flexibele werkplekken voor docenten bijvoorbeeld, ict-faciliteiten. Elke lokaal een beamer, elke docent een IPad. Dat soort dingen. Het komt wel, maar het mag wel wat sneller. Een school moet ook in dat opzicht een stimulerende en aangename plek zijn om te werken. Anders raken jonge docenten binnen de kortste keren hun enthousiasme kwijt. Ongeveer veertig procent van de jonge docenten is binnen vijf jaar verdwenen. Dat is zeer zorgelijk. Het is een opdracht voor de schoolleiders om die trend te keren.”

[Dit interview is eerder gepubliceerd in VO-magazine]

Prof. Geert ten Dam (1958) is o.a. voorzitter van de Onderwijsraad, hoogleraar onderwijskunde UvA, en oud-rector universitaire lerarenopleidingen. Ze is geboren en getogen in Oss.

     

Deel dit artikel