28 maart 2024

Arie Slob in 2008 over de staat van het onderwijs

Arie Slob in 2017. Foto ChristenUnie

Arie Slob is als minister van Onderwijs in het kabinet Rutte III verantwoordelijk voor basis- en voortgezet onderwijs en media.

De ChristenUnie nam in 2007 deel aan het kabinet Balkenende IV. Arie Slob, destijds fractievoorzitter, tevens woordvoerder op onderwijsgebied, blikte in 2008 in een interview terug op 1 jaar kabinetsbeleid wat betreft het onderwijs.  [Dit interview dateert van 2008 en is gepubliceerd in het blad SBM van de Besturenraad].

 

 

 

 

Tekst: Emmanuel Naaijkens

Bijna zes jaar draait Arie Slob (46) voluit mee in de Haagse politieke arena. Politieke ervaring deed hij op in Zwolle, waar hij acht jaar gemeenteraadslid was. Hij voelt zich als een vis in het water van de Haagse hofvijver, al zijn de werkdruk en het tempo van de politieke verwikkelingen hoog. Slob geeft leiding aan een zeskoppige fractie en dat is relatief klein, dus is hij voor zijn partij tevens woordvoerder voor onderwijszaken. Twaalf jaar stond Slob voor de klas als docent geschiedenis/maatschappijleer. Een mooie tijd, vertelt hij in zijn werkkamer in Tweede Kamer, maar hij heeft geen last van heimwee.

Hoe zouden uw oud-collega’s in de lerarenkamer van uw vroegere school nu tegen het onderwijsbeleid en de politiek aankijken?

“Ik weet dat het een onderwerp is in de koffiekamer en dat er enige scepsis is over hoe er in Den Haag met onderwijs wordt omgegaan. Den Haag is natuurlijk een breed begrip, maar de politiek gaat soms wel erg hyperig met onderwerpen om.”

Verkeert het vak van leraar in een crisis?

“Ik hou niet  van dat soort termen, ik spreek veel docenten, waaronder oud-collega’s, die het nog steeds naar hun zin hebben, die hun vak leuk vinden, en met plezier met leerlingen omgaan.”

Er is dus geen crisis?

“Natuurlijk zijn er problemen en die moeten opgelost worden en niet onbenoemd blijven. Punt is wel dat als wij nu dingen zien die niet goed gaan, die gelijk heel erg uitvergroot worden en er net gedaan wordt alsof het overal speelt. Alsof de kwaliteit die geboden wordt ver beneden het niveau is wat we eigenlijk zouden mogen verwachten. En daarmee doe je in zijn algemeenheid het Nederlandse onderwijs onrecht.”

Hoe is de kwaliteit van het onderwijs?

“Als wij kijken naar ‘de’ staat van het Nederlandse onderwijs, waarover de onderwijsinspectie elk jaar rapporteert, dan hoeven wij ons absoluut niet te schamen, ook internationaal gezien niet”.

Minister Plasterk zegt in de media, maar ook in de Kamer, bij herhaling dat het onderwijs onder de maat is. Hoe kan dat dan?

“Ik heb er moeite mee dat op die manier zo algemeen geredeneerd wordt. Natuurlijk gaat niet alles goed. Ook wij hebben zorgen over bepaalde ontwikkelingen, er zijn een aantal knelpunten. Maar je moet oppassen, dat je dat heel stigmatiserend op het hele Nederlandse onderwijs laat slaan.”

Is het niet vreemd dat juist de minister dat zegt?

“Als ik waarschuw over te negatief spreken over het onderwijs, als ik waarschuw voor het misschien zelfs onbedoeld versterken van het imago dat het allemaal maar niks is, dan vind ik dat de mensen die in het onderwijs werken, maar ook de politici, daar niet in negatieve zin een bijdrage aan moeten leveren. En ik heb er de minister al een paar keer aangesproken op het feit dat hij zo ongelooflijk negatief over managers praat. ‘Doe dat nou niet’, heb ik gezegd, ‘het heeft geen zin’.”

Maar hij doet het toch.

“Hij blijft er mee doorgaan, al heeft hij het wel wat genuanceerd, maar ik vind dat je daarmee geen recht doet aan een categorie mensen die binnen de school heel belangrijk werk doet, waarvan we weten dat op het moment dat ze wegvallen er een groot probleem ontstaat. Nu moet het management niet groter zijn dan nodig is, en daar mag je het best over hebben met elkaar, maar ik doe er niet aan mee om een hele groep mensen bij wijze van spreken aan de schandpaal te nagelen en te doen alsof het een of ander verderfelijke soort is die eigenlijk aangepakt zou moeten worden.”

Dan zijn de woorden van de minister contraproductief?

“Ik heb er dus ook moeite mee. Ik hoop dat hij er na een jaar achter is, welke verantwoordelijkheid hij als minister van Onderwijs draagt voor het onderwijsveld, dat zijn woorden impact hebben. Hij mag best af en toe kritische dingen zeggen over het onderwijs, maar pas op voor algemene oordelen.”

Is de positie van de docent de afgelopen decennia verzwakt in de schoolorganisatie, zoals Beter Onderwijs Nederland, maar ook de minister betoogt? Had de docent vroeger meer zeggenschap?

“Dat vind ik een hele lastige vraag. Ik heb het idee dat het verleden wel eens teveel geïdealiseerd wordt. Wat wel gebeurd is is dat door bepaalde onderwijsvernieuwingen docenten het gevoel hebben gekregen dat ze minder met het vak zelf bezig konden zijn. En dat de docent veel minder invloed kan uitoefenen op hetgeen in de klas aan de orde komt. De vraag is of die analyse helemaal deugt. Ik zie dat er nog steeds heel veel ruimte voor scholen is om keuzes te maken. Maar uiteindelijk zal het toch staan en vallen bij de man of vrouw in de klas, die heb je nodig, dus zul je als schoolleiding draagvlak moeten zoeken binnen je organisatie om je beleid uit te kunnen voeren.”

De werkdruk. In het plan van de minister is op termijn de afschaffing van de bapo voorzien. Is dat een bijdrage aan de verlichting van de werkdruk?

“Ik denk dat dergelijke ouderdomsvoorzieningen, en dan heb ik het niet alleen over het onderwijs, op termijn niet houdbaar zijn. We zijn bezig om ouderen steeds langer te laten werken, daar worden voorzieningen voor getroffen. Wat de minister nu doet in zijn voorstellen is dat hij de bapo voor een deel gebruikt om de financiën bij elkaar te krijgen. Het is geen eenzijdige maatregel, er gebeurt vanalles omheen. Ik heb gezegd, ik snap de ratio achter het afschaffen, maar er moet een goed verhaal tegenover staan als het gaat om leeftijdsbestendig beleid. Met de mogelijkheid om ouderen een stuk flexibeler in te zetten dan nu. En niet dat ze het door de werkdruk nauwelijks nog kunnen volhouden en vaak uitgeblust – maar gelukkig niet allemaal – het onderwijs verlaten.

Er is veel verbeterd qua arbeidsongeschiktheid. Het ziekteverzuim is spectaculair gedaald in het onderwijs.

“Wat ik zelf gezien heb is dat in de afgelopen tien jaar het personeelsbeleid een stuk beter op poten is gezet, dan in het verleden. Dat heeft voor een deel ook te maken met het feit dat scholen groter geworden zijn en mogelijkheden hebben gekregen om daar speciaal functionarissen voor aan te stellen. Dat was met de kleinere schooltjes minder goed te doen.”

Schaalvergroting is in uw ogen een zegen?

“Ik heb nooit tot de categorie behoord die alleen maar negatief sprak over grote scholen. Ik vind dat je moet proberen de schaal klein te houden, maar je kunt in een groter verband heel erg goed de kleinschalige omgevingen creëren waar leerlingen zich plezierig voelen, waar ze geen nummer zijn en waar docenten optimaal kunnen functioneren.”

Gaat er genoeg geld naar onderwijs?

“Er gaat nooit genoeg geld naar onderwijs. Maar je moet reëel zijn. Als je kijkt hoe Nederland in onderwijs investeert, dan doen we het echt niet slecht, ook niet in Europees verband. Als je kijkt naar deze kabinetsperiode, wat we nu rond het lerarenbeleid hebben gedaan en dat vergelijkt met wat ik afgelopen jaren heb meegemaakt, dan vind ik dat een prestatie van formaat.  En als je ziet wat er voor vraagstukken allemaal op het bordje liggen, dan wordt het onderwijs niet onderbedeeld, en dan druk ik me heel zachtjes uit. Denk eens aan de zorg, hoe groot daar de personeelsproblemen zijn.”

———————————–

Arie Slob over besturenorganisaties

Het onderwijs is volop in beweging, ook voor organisaties als de Besturenraad [nu Verus, red.] verandert er momenteel veel.

“Er komen wel veel organisaties bij, we hebben nu een VO-raad, een PO-raad, MBO-raad, een WEC-raad en koepelorganisaties, vakbonden en dan moet er ook nog een beroepsgroep voor de leraren gaan komen… Ik merk wel dat de positie van de oude getrouwe overkoepelende organen minder is geworden. Ik vind dat wel wat jammer. Het is natuurlijk overzichtelijker voor de bewindspersoon die bijvoorbeeld alleen nog maar met de VO-raad hoeft te overleggen, maar de vraag is of je daarmee wel recht doet aan het hele onderwijsveld. Ik heb daar voor gewaarschuwd toen PO- en VO-raad er kwamen, dat mag nooit bedoeld zijn om het onderwijsmiddenveld uit te schakelen. Ik denk dat organisaties als de Besturenraad daar heel alert op moeten zijn. Ik heb er zelf veel aan als ik vanuit denominaties te horen krijg hoe ze erin staan, wat er leeft in hun achterban.”

Wat zou hun rol kunnen zijn, ze zitten bijvoorbeeld niet meer bij OCW aan tafel?

“Ze moeten daar wél aan tafel zitten en ik vind dat de bewindspersonen hen moeten raadplegen. Ik heb begrepen dat dat wel gebeurd is met de kwaliteitsagenda van het PO, maar niet van het VO, daar is alleen gesproken met de VO-raad. Dat vind ik niet goed, betrek mensen erbij! Ik blijf de verschillende organisaties van groot belang vinden, niet alleen naar wat ze naar de scholen toe doen, maar ook naar de overheid. En ik wil heel graag van een Besturenraad of een KBO horen hoe hun achterban erin staat. Zo’n geluid verdunt natuurlijk in een wat algemenere setting van een VO-raad.”

De kritiek is dat dit soort organisaties leemlagen in het onderwijs zijn die alleen hun macht willen behouden?

“Mocht dat al ooit zo geweest zijn, dan denk ik dat men doorheeft dat men zo de toekomst niet kan ingaan. Je zult als organisatie mee moeten bewegen in ontwikkelingen. Ik denk dat de Besturenraad in dat opzicht in een cruciale fase zit. Ze vertegenwoordigt een enorme hoeveelheid scholen. Ze moet zich herpositioneren.”

 

 

 

 

Deel dit artikel