COLUMN | Hangjongeren, ze zijn de schrik van veel volwassenen. Als zo’n clubje luidruchtig op de hoek van de straat staat te chillen, dan steken veel mensen liever over uit vrees om lastig te worden gevallen. Kennelijk boezemen die jongens en soms meisjes met hun petten, mutsen en capuchons ons angst in, maar waarom?
Ik moet toegeven dat ik zelf, als ik zo’n gezelschap tegenkom, soms een taxatie maak van wat voor vlees ik in de kuip heb. Hoe terecht is dat eigenlijk, laten we ons als volwassenen niet al te gemakkelijk misleiden door vooroordelen? Ik denk het wel.
Hangjongeren zijn geen fenomeen van deze tijd. Snuffelend in oudere kranten, op zoek naar artikelen over het onderwijs van vroeger, viel mijn oog eens op een bericht over het zorgelijke probleem van rondhangende jongeren – dat woord werd toen al gebruikt – in de Tilburgse Heuvelstraat. Dat was notabene tijdens de oorlogsjaren!
In de periode van de wederoppbouw stond het onderwerp van de verwildering van de jeugd hoog op de politieke agenda. De opkomst van eerst de negerjazz en de rock and roll en de grote populariteit van de bioscoop baarde het gezag zorgen, de jeugd raakte losgeslagen! Daar hadden ze indertijd ook een mooie term voor bedacht: de asphaltjeugd. Jongens en meisjes die over straat ‘flaneerden’, wat kennelijk in de ogen van de nette burgerij een schande was.
De meesten van die jongeren, die elk normbesef zouden ontberen, zijn later keurig getrouwd, hebben een gezinnetje gesticht, een baan gevonden. Kortom, huisje-boompje-beestje.En zo gaat het generatie na generatie, met de ontsporende jeugd blijkt het telkens mee te vallen. Maar naarmate we zelf ouder worden lijkt het steeds moeilijker om ons te verplaatsen in de leefwereld van jongeren.
Cultuurshock
Ik was adolescent, zoals dat in jargon heet, eind jaren zestig en jaren zeventig. Als je de foto´s van mij en mijn generatiegenoten bekijkt dan is het verbazingwekkend hoe ruig wij er uitzagen. Jongens die geen lang haar hadden waren outcasts. Zelfs jongeren uit ´degelijke´ gezinnen hadden hun haar toch minstens tot over de oren. Voor de volwassenen uit die tijd moet dat erg confronterend zijn geweest, een heuse cultuurshock. En sommige van die vroegere alto´s lopen vandaag in een strak driedelig pak en zijn in de ogen van de maatschappij geslaagde burgers.Een voorbeeld? Driek van de Vondervoort, burgemeester van Bergeijk.
Ik kom op het fenomeen van de jeugdcultuur omdat ik van de week bij Fontys in Eindhoven in de lift stapte met een groepje studenten die uiterlijk voldeden aan het stereotype van de hangjongere. Versleten jeans, gympies, opzichtige jasjes. Eén student had een capuchon op. En dat was ook nog eens een jongen met een kleurtje.
Die student vertelde tegen zijn medestudenten dat hij als een speer door zijn technische studie van vier jaar ging en eigenlijk al binnen 2,5 jaar klaar was. Volgens de regels is dat echter niet mogelijk, hij moest minimaal drie jaar volmaken om zijn diploma te kunnen verkrijgen. Het tegendeel dus van de student die zijn opleiding eindeloos rekt. En om zo´n jongen – capuchon, kleurtje – lopen we in andere omstandigheden met een boogje heen.
We zouden al wat minder problemen met onze jeugd hebben als we ons geen zand in de ogen lieten strooien door ons eigen vooroordeel.