BREDA | INTERVIEW | 2013 | In Onderwijsstad Breda zijn forse stappen gezet met de doordecentralisatie van de huisvesting. Vanaf eind volgend jaar beslist niet meer de gemeente maar beslissen de gezamenlijke schoolbesturen waar nieuwbouw komt of waar gerenoveerd wordt.
Tekst en foto Emmanuel Naaijkens
Ouders, leerlingen en leerkrachten die voor het gemeentehuis demonstreren tegen de slechte staat van hun schoolgebouw. Dat beeld behoort in Breda tot het verleden, zegt Frank van Esch, collegevoorzitter van het bestuur INOS en woordvoerder namens alle schoolbesturen in het speciaal en primair onderwijs. Te danken aan het doordecentraliseren van de onderwijshuisvesting. Vanaf eind 2013 sluist de gemeente het geld dat ze via het gemeentefonds krijgt voor huisvesting door naar een organisatie – waarschijnlijk een coöperatie – die beslist welke school op welk moment kan rekenen op nieuwbouw, uitbreiding of renovatie. Het zijn voortaan de 11 schoolbesturen die gezamenlijk vaststellen waar de prioriteiten liggen.
De gemeente Breda, die de primeur heeft van Onderwijsstad, loopt met deze aanpak voorop. Voor verantwoordelijk wethouder Saskia Boelema (D66) is het een logische keuze. “Je legt huisvesting neer op het niveau waar het thuishoort, bij de schoolbesturen. En je behaalt efficiencyvoordelen. Maar belangrijker is voor mij dat je een einde maakt aan de concurrentiestrijd en in plaats daarvan een competitie op inhoud krijgt.”
Huisvestingbeleid als middel om het onderwijsaanbod te verbeteren? Boelema legt uit hoe dat zit. Op grond van de bestaande verordening hebben schoolbesturen nu een claimrecht als het om huisvesting gaat. Groeit een school bijvoorbeeld fors, dan moet de gemeente met geld of lokalen over de brug komen. Ook als er elders sprake is van lege lokalen. Maar de gemeente moet woekeren met een beperkt budget en zal dus vaak kiezen voor goedkope oplossingen. Bijvoorbeeld renovatie in plaats van nieuwbouw, ook al zou dat laatste een betere oplossing zijn.
Geen prikkel
“Er is geen prikkel om slim na te denken over hoe scholen hun profiel zouden kunnen ontwikkelen, over het probleem dat de ene school groeit ten koste van de ander. Maatschappelijke middelen worden niet efficiënt gebruikt”, zegt Boelema. Door het budget aan de scholbesturen te geven zijn ze gedwongen om samen te bepalen in welke volgorde scholen op nieuwbouw of renovatie kunnen rekenen. De huisvesting van individuele scholen wordt zo een collectieve verantwoordelijkheid. Niet langer zitten besturen ieder apart aan tafel bij de wethouder om vooral hun eigen zaak te bepleiten.
Doordecentralisatie is niet helemaal een sprong in het diepe voor de wethouder. “We hebben al een aantal jaren goede ervaringen opgedaan met het voortgezet onderwijs en daar zie je heel nadrukkelijk dat scholen met een eigen profiel de competitie aangaan in plaats van de concurrentie.” De middelbare scholen hebben de handen ineen geslagen omdat ze per saldo meer armslag krijgen en meer zekerheid.
Dat is ook in de ogen van Frank van Esch en zijn collega’s een belangrijk winstpunt in de nieuwe constructie. “In het huidige regime is het voor een college heel lastig om over een periode langer dan vier jaar afspraken te maken over welke school wel of niet aan de beurt komt. Als gezamenlijke besturen kun je daar wel afspraken over maken. Je weet dus veel beter waar je aan toe bent. Dat een bepaalde school er op kan rekenen dat op enig moment geld beschikbaar is voor renovatie of nieuwbouw. Daar kun je andere investeringen op afstemmen, bijvoorbeeld ten aanzien van het binnenonderhoud of de aanleg van een ict-netwerk. En je kunt daardoor veel beter koersen op kwalitatief hoogwaardige oplossingen die inspelen op onderwijskundige wensen, op een goed binnenklimaat en op het besparen op energielasten.”
Het vreemde is, zegt Van Esch, dat in er in het Nederlandse onderwijsbeleid, geen recht is om een schoolgebouw aan te passen aan de eisen die de huidige tijd aan deze gebouwen stelt. Er moet altijd sprake zijn van een bijzondere aanleiding, zoals forse groei of het upgraden van de wijk. “Als je stabiel bent met je leerlingenaantal en in een wijk waar verder niks aan de hand is, dan zal je nog jaren met het schoolgebouw zoals het is verder moeten. Inspelen op onderwijsvernieuwing is heel lastig. Je zit vast aan die school met lokalen die eruit zien als aquariumbakken.”
Leegstand
In de huisvestingcoöperatie bepalen de besturen de prioriteiten, maar dat is niet alleen een kwestie van uitruilen. Als op een school leegstand ontstaat omdat het imago achteruit is gegaan, dan zullen de besturen hun expertise inbrengen om er samen voor te zorgen dat de kwaliteit van het onderwijs omhoog gaat. Waardoor de lege klassen weer volstromen. Het is een voorbeeld van hoe het huisvestingsbeleid tot meer onderwijsinhoudelijke kruisbestuiving leidt.
En dat ziet de gemeente graag, onderstreept wethouder Boelema. Breda heeft sterk ingezet op het ontwikkelen van brede scholen met meerdere functies. Maar met een gemeente die gaat over de huisvesting kijken scholen de kat uit de boom. “Die besturen zaten daar niet zo op te wachten, het gaf in hun ogen zoveel gedoe. Ze waren er alleen voor het onderwijs.” Dat wordt anders als de besturen zelf zeggenschap hebben over hun gebouwen, bevestigt Frank van Esch. “Dan realiseer je je dat een schoolgebouw slechts 29 uur in de week gebruikt wordt, dat is toch wel heel weinig. Dus ga je op zoek naar partners in de wijk, of in de sport of de buitenschoolse opvang. Je gaat met anderen bekijken hoe je meer voorzieningen kunt realiseren.”
Doordecentralisatie heeft nog een ander voordeel. “Je kunt met hetzelfde budget meer bereiken omdat je als schoolbestuur ook vreemd vermogen kunt aantrekken. Dat verruimt je armslag om te investeren. Vergelijk het met de particulier die op basis van zijn inkomen een hypotheek afsluit om een huis te kopen”, aldus Van Esch. En de slagvaardigheid neemt toe als besturen zelf als bouwheer optreden. Wethouder Boelema kan dat met een voorbeeld staven. “Van tekentafel tot realisatie van het nieuwe stedelijk gymnasium kostte anderhalf jaar. Dat zou de gemeente als bouwheer niet voor elkaar gekregen hebben. Niet uit onwil maar omdat een gemeente ook een andere rol heeft, die van vergunningverlener, handhaver en aanspreekpunt voor de wijk.”
Zekerheid is er in de nieuwe constructie ook voor de besturen over de garantie van een continue geldstroom vanuit de gemeente. Een raad kan immers beslissen om het geld van het Rijk ook aan andere zaken uit te geven, lantaarnpalen bijvoorbeeld. Dat zou trouwens nooit in het hoofd van wethouder Boelema opkomen. “Dat zou heel onverstandig zijn. Ik ben van mening dat je enorm moet investeren in kinderen als maatschappelijk kapitaal van de toekomst.”
Boekwaarde
Maar heeft een gemeente straks nog wat te zeggen over het vastgoed? Jazeker, stelt Boelema. In de overeenkomst met de coöperatie wordt onder meer vastgelegd dat gebouwen die vrijkomen eerst tegen de boekwaarde aan de gemeente worden aangeboden. Zo houdt de lokale overheid een vinger aan de pols. En ook als de gemeente straks op afstand staat zal ze met de scholen in gesprek blijven over de kwaliteit van het onderwijs en over de rol van het onderwijs in buurten en wijken.
Er ligt nu een mooi model voor Breda, maar dat is niet zonder meer toepasbaar in andere gemeenten, denkt Boelema. “De plaatselijke omstandigheden zijn verschillend.” En je krijgt niet op een achternamiddag de neuzen van alle betrokkenen dezelfde kant uit. “Het is een complexe operatie. We zijn er al vanaf 2010 mee bezig. We hebben met elkaar talloze gesprekken gevoerd.” Vertrouwen, daar draait het om, zegt ook Van Esch. “In dit proces zijn we stap voor stap naar elkaar toegegroeid, er was koudwatervrees. Iedereen moet ervan overtuigd zijn dat deze aanpak meerwaarde heeft en dat is wonderbaarlijk gelukt.”