4 november 2024

‘Jongelui die nu voor de pabo kiezen zijn helden’

EINDHOVEN | INTERVIEW | Al zolang de pabo bestaat (sinds 1985) en daarvoor de kweekschool (meer dan honderd jaar) ligt de opleiding tot onderwijzer onder een vergrootglas. Harrie van Ven, mededirecteur van de Fontys Pabo’s en zelf ooit begonnen als leerkracht, over de maatschappelijke betekenis van het beroep, de verhoging van de eisen en zijn geloof in de nieuwe generatie leerkrachten. ‘Studenten op de pabo zijn moedig.’

> Het adagium is de laatste jaren ‘geef de leraar zijn vak terug’. Heeft hij dat zich af laten pakken?

“Voor een leraar is beroepstrots belangrijk. Hij is een vakman, beschikt over kennis en kunde, is een expert. Als hij van bovenaf geconfronteerd wordt met een innovatiestrategie omdat het onderwijs niet goed zou zijn, maar hij is daar zelf niet zo van  overtuigd, en je rolt over die leraar heen, dan vraag je om ‘ja’ zeggen en ‘nee’ doen. Het gesprek over onderwijs moet gevoerd worden mét de leraren. We moeten af van de houding dat anderen dan de leraar beter weten wat goed is voor het vak. Zoals managers, allerlei bobo’s om het onderwijs heen, directeuren van pabo’s,  onderwijskundigen.”
 
> Er worden vandaag de dag hoge eisen gesteld aan de leraar, maar als je naar de geschiedenis van de pabo en daarvoor de kweekschool kijkt, dan is er regelmatig twijfel over de kwaliteit van de opleiding, van de afgestudeerden. Hoe zit dat?

“Altijd zijn er periodes waarin de discussie gaat over het belangrijkste wat een samenleving heeft en dat is onderwijs. En daarmee de rol van de leraar. Dat komt voort uit een zorg over de toekomst. De grondhouding – kritisch kijken naar lerarenopleidingen – vind ik positief: Een leraar is bezig met de belangrijke elementen van de toekomst van de samenleving. Als je dat erkent dan is het logisch dat de maatschappij in het onderwijs de beste mensen wil hebben.”
 
> En wie zijn dan de beste mensen?

“Iedereen denkt verstand te hebben van onderwijs. Mensen kijken in de klas en denken: Dat kan ik ook. Maar zo is het niet. De buitenwereld heeft geen goed inzicht in het niveau van de pabo, begrijpt niet wat daar gebeurt. Als het gaat over rekenvaardigheid, dan is de eis dat een afgestudeerde leerkracht beter moet kunnen rekenen dan de beste leerling in groep 8. Maar dat is niet alles, hij moet veel meer weten.  Over ontwikkelingslijnen, hoe je toetst, hij moet een reeks instructiestrategieën kennen, weten hoe hij differentieert in leerstijlen, enzovoorts. Dat komt er allemaal bovenop. De samenleving ziet ook niet dat het rekenen in het voortgezet onderwijs nog in een slaapstand staat.  Dan moet je als student op de pabo ontzettend hard werken om dat rekenpeil op niveau te krijgen. Alle hogescholen en universiteiten hebben daarmee te maken,  niet alleen de pabo.  Je kunt vooraf niet precies zeggen wie de beste mensen zijn om naar de pabo te gaan. Wel moeten aanstaande leraren ondermeer benieuwd zijn naar kennis en ontwikkeling, een lerende houding hebben, communicatief  en pedagogisch begaafd zijn, beschikken over cultureel kapitaal en om kunnen gaan met onzekerheid”
 
> Het verwijt richting pabo was ook dat er te weinig oog was voor kennis.

“Een leraar wordt ook  door kinderen gerespecteerd omdat die veel weet. Het hebben van een goede pedagogische relatie met kinderen is niet genoeg. Je moet ze stimuleren, tot leren kunnen brengen en inspireren met je kennis en inzicht.  Een leraar moet veel weten over het leren van kinderen, maar ook beschikken over algemene, culturele kennis. Hoe de wereld in elkaar zit. Er is in een bepaalde fase van de pabo heel erg ingestoken op de didactiek, op het motiveren van leerlingen, op het pedagogisch klimaat. Kennis werd gerelativeerd, niet alleen op de pabo trouwens maar in de samenleving als geheel. Dat heeft zeven jaar geleden zijn sporen nagelaten. De rol van kennis is nu weer toegenomen, dat zie je aan de ontwikkeling van de kennisbases: Dat wat een startende leraar zeker moet kennen. Dan zijn pedagogisering, vakkennis en inhoud weer in balans. Dat is heel goed voor de pabo’s en voor het aanzien van het beroep. Er is sinds de commissie Stevens in 2003 [een kritisch visitatierapport over de pabo’s, EN] een enorme hoeveelheid werk verzet.”
 
> En ziet de buitenwereld dat al?

“We merken dat aan de instroom. Studenten maken meer een bewuste keuze, avonturiers die naar de pabo gaan omdat ze niks anders weten blijven tegenwoordig weg.  Hetzelfde geldt voor hen die  te zwak zijn in taal en rekenen.  Aanstaande studenten weten dat ze er keihard voor moeten werken. Dat is mede te danken aan de intakegesprekken, als er twijfel is zeggen wij: Begin er niet aan.”
 
> Zou je nog wel studenten uit het mbo moeten toelaten?

“We krijgen goede mbo’ers binnen, de zwakkeren komen niet meer sinds de invoering van landelijke toetsen voor rekenen en taal. Voor mij rust er geen stigma op het mbo, maar in het verleden zijn teveel studenten toegelaten voor wie het hbo-niveau te hoog gegrepen was. Het liefst zou ik als pabo willen  kunnen selecteren aan de poort, dat zou maatschappelijk een goed signaal zijn, maar dat mag niet. Iedereen die aan de eisen voldoet moeten we toelaten. Aan de andere kant ben ik genoeg leraar om te beseffen dat jonge mensen ontwikkelkracht hebben.”

    “Selectie aan de poort zou maatschappelijk een goed signaal zijn

En als daardoor het aantal studenten afneemt?

“We hebben liever minder instroom als we maar de goede studenten hebben. Kwaliteit gaat voor kwantiteit. De overheid is daar tien jaar geleden onder druk van het tekort aan leerkrachten de fout mee ingegaan, iedereen was bij wijze van spreken welkom. Toen is het imagoprobleem rond de pabo ontstaan.”
 
> Er wordt veel verwacht van een leerkracht op de basisschool, begint het niet te lijken op een schaap met vijf poten?

“Ik wil een statement maken. De jongelui die nu naar de pabo komen vind ik helden.  Dat zijn mensen die hart hebben voor de samenleving, mensen die het verschil  gaan maken voor jonge kinderen. Die komen in een beroep waarin heel veel van ze gevraagd wordt, waar ze niet slecht verdienen maar ook niet top.  Ze moeten thuis zijn in 14 vakken, vergelijk dat met een leraar in het voortgezet onderwijs die één of twee vakken geeft. Zij moeten veel weten van jonge en oude kinderen. Ze moeten op een dag duizend beslissingen nemen, iedereen kijkt naar jou. De ‘leraarkwetsbaarheid’, zoals  prof. Kelchtermans van de KU Leuven dat noemt, is hoog. Het zijn moedige jonge mensen die over het algemeen heel bewust voor de pabo kiezen. Ik heb daar een grenzeloos vertrouwen in. Ze willen zich ook graag verdiepen, willen schitteren in excellentieprogramma’s die wij aanbieden. We zien dat meer vwo’ers naar de pabo gaan, en opvallend veel jongens. De uitstraling van de pabo is niet meer dat iedereen die opleiding kan afronden. Je moet er de capaciteiten voor hebben, ambitieus zijn, anders red je het niet. En onze studenten weten dat ze er met behalen van hun papiertje nog niet zijn, ze zijn startbekwaam, niet vakbekwaam. Ze zullen zich moeten blijven ontwikkelen.”

> Wat vind je van de universitaire pabo’s?

“Op zich een goede ontwikkeling want het markeert dat academisering voor de leraar belangrijk is. Maar ik geloof niet dat het per se nodig is om universitair geschoold te zijn. Het gaat om een combinatie van kennis en kunde, intuïtie en praktische wijsheid. Een leerkracht is ook iemand die meters moet kunnen maken. En wij werken bovendien samen met universiteiten, we hebben lectoraten, we bieden masters aan, we hebben promovendi in huis, er werken acht gepromoveerden op onze pabo’s. Driekwart van de docenten heeft een mastertitel. De upgrading van het niveau op de pabo’s is echt gaande. De lat ligt hoger en gaat verder omhoog.”

Deel dit artikel