UTRECHT INTERVIEW | De Onderwijsinspectie legt in haar toezicht sterk de nadruk op de opbrengsten. Dat is voor veel scholen erg wennen. Hier en daar bestaat zelfs het gevoel dat de inspectie de scholen in een keurslijf stopt. Hoofdinspecteur primair onderwijs Leon Henkens spreekt dat tegen. Wel is het zo dat de inspectie strenger is geworden: ‘De samenleving wil dat’.
Tot in de jaren negentig van de vorige eeuw was het toezicht van de Onderwijsinspectie vooral gericht op de inspanningen van scholen om hun kinderen goed onderwijs te geven. Naar het resultaat van die inspanningen werd minder gekeken. Met de introductie van het integraal en regulier schooltoezicht kwam de omslag, het opbrengstgericht beoordelen deed zijn intrede. Dat viel aanvankelijk niet mee, want toen bleek dat scholen nauwelijks systematisch hun resultaten bijhielden en dat ze er geen goed zicht op hadden, en de inspectie dus ook niet, hoe ze er kwalitatief voorstonden.
De vrijblijvendheid is inmiddels verdwenen. Scholen moeten zich vandaag de dag gefundeerd verantwoorden voor de effecten van hun onderwijsaanpak, niet alleen naar de inspectie, maar ook naar de samenleving. De inspectie heeft de zeer zwakke scholen en de scholen die risico lopen in beeld en zit er bovenop. Die nieuwe verantwoordingscultuur is voor veel scholen erg wennen, temeer daar de inspectie ook strenger is dan in het verleden.
“De samenleving wil dat er hogere eisen worden gesteld”, zegt Leon Henkens, hoofdinspecteur primair onderwijs. En het is van belang, beklemtoont hij. “We zitten internationaal in de kopgroep, maar de scores voor rekenen en taal staan onder druk.” De huidige werkwijze van de inspectie wordt door critici wel omschreven als een ‘afrekencultuur’, maar Henkens vindt dat niet terecht, hij spreekt liever van een ‘verbetercultuur’. “Wij zijn geen adviseurs van de scholen, wij zijn toezichthouder. Wij proberen de scholen tot verbetering van hun onderwijs aan te zetten, vooral door de rapporten die wij hen aanreiken. In onze rol van toezichthouder houden we wat meer afstand tot de scholen.” Dat is nodig, zegt Henkens, want inspecteurs moeten onafhankelijk oordelen.
Onderwijsvernieuwers
Met name uit de hoek van het (traditioneel) vernieuwend onderwijs valt nog wel eens te horen dat de Inspectie met haar toezichtkader scholen in een keurslijf stopt. Henkens spreekt dat nadrukkelijk tegen, want er zijn in het onderwijs meer wegen die naar Rome leiden. Hij hoort het vaker, dat scholen roepen dat wet- en regelgeving hen belemmeren, maar dan blijkt het om een of twee dingen te gaan die hen niet zinnen. Om dat beeld te ontkrachten haalt Henkens het voorbeeld van Slash 21 aan, een zeer vernieuwend onderwijsconcept in de Achterhoek.
“Dat was mogelijk binnen de bestaande regels.” En een tiental basisscholen die samen met de KPC Groep een nieuw concept ontwikkelen, lopen ook niet tegen wettelijke grenzen aan. De scholen hebben bovendien allemaal een goede beoordeling van de inspectie gekregen, zet Henkens.”Ons toezicht is helemaal niet van: Zó moet het en zó zal het ook. We hanteren het principe van ‘pas toe of leg uit’. Een school moet beargumenteerd aan kunnen geven waarom ze dingen anders doet dan dat wij meten. Dat wil niet zeggen dat wij daar vanuit onze expertise in alle gevallen mee in kunnen stemmen.”
Referentieniveaus taal en rekenen zijn een revolutie
“Maar op het moment dat het aanbod in overeenstemming is met de wet- en regelgeving, dat je goed volgt hoe het met de vorderingen van de leerlingen is, en je je daarover op een goede manier verantwoordt, dan ben je al een heel eind. Daar waar de resultaten tegenvallen, kijken wij of we verklaringen kunnen vinden in het onderwijsproces. De meeste discussies met scholen hebben we over of ze zich wel over hun resultaten moeten verantwoorden, en of wij daar niet te veel nadruk op leggen. Ik zeg altijd: Het kan niet zo zijn, dat als wij naar andere dingen zouden kijken, dat dat ten koste zou gaan van taal en rekenen. Dat moet op orde zijn, dat is in het belang van leerlingen. Maar dat goed onderwijs meer is dan taal- en rekenenprestaties, dat weet ik ook.”
Evalueren
Scholen beschikken over een schat aan (toets)informatie over hun leerlingen, maar doen daar nog veel te weinig mee om de kwaliteit van hun onderwijs te verbeteren, is de opvatting van de Onderwijsinspectie. “Ze gebruiken de informatie vooral voor het vaststellen van de vorderingen van individuele leerlingen, vaak niet om op groepsniveau of schoolniveau regelmatig te kijken van: Haal ik er nou uit wat ik gedacht had? Kan ik dat verklaren? Dat proces gebeurt op te weinig scholen.”
“Dat zie je aan de scores op de indicatoren uit het toezichtkader, zoals evaluatie van de opbrengsten, nagaan wat de effecten van de zorg zijn, het goed afstemmen van de instructie en verwerking op individuele leerlingen.” Als het om deze indicatoren gaat zitten de scholen op een score tussen 50 en 75 procent, terwijl dat bij andere indicatoren boven de negentig is. “Dat is al jaren zo, er zit ook heel weinig progressie in. We zijn dan ook verheugd dat de staatssecretaris in de kwaliteitsagenda veel aandacht heeft voor de analyse van de opbrengsten.”
De Onderwijsinspectie verwacht van scholen dat ze voortdurend kritisch naar zichzelf kijken en zich vooral niet in slaap laten sussen als ze van de inspectie een voldoende krijgen voor hun taal- en rekenonderwijs. Maar het komt nog te vaak voor dat besturen onvoldoende zicht hebben op hoe hun scholen het doen. Henkens noemt het voorbeeld van een bestuur dat ervan overtuigd was dat ze intern goede verantwoordingslijnen hadden afgesproken.
“Ze waren onaangenaam verrast toen wij het oordeel zeer zwak uitspraken.” De inspectie heeft toen op verzoek van dat bestuur een uiteenzetting gegeven over hoe je de resultaten van je eigen scholen kunt vergelijken met landelijke gemiddelen. Scholen hebben, bij een slechte beoordeling, de neiging om de oorzaken buiten de deur te zoeken. Ze beroepen zich bijvoorbeeld op hun moeilijke leerlingenpopulatie, maar Henkens kan met hard onderzoeksmateriaal laten zien, dat er ‘zwarte’ scholen zijn die uitstekend presteren, en dat er ‘witte’ scholen zijn, die er, ondanks hun gunstige omstandigheden, onvoldoende van bakken.
Onderwijsdoelen
“Ik zeg laatste tijd ook wel vaker dat we ons in het Nederlandse basisonderwijs misschien meer zouden moeten afvragen, welke doelen we willen behalen. In het basisonderwijs praten leerkrachten vaak alleen over activiteiten. Bijvoorbeeld, ik ga nu als leerkracht met de groep naar het bos. Maar met welk leerdoel?”.
De aangekondigde invoering van referentieniveaus voor taal en rekenen juicht Henkens toe, ‘dat is een revolutie’. Die niveaus bieden de scholen ijkpunten om na te gaan of hun doelen ook gerealiseerd zijn. Een gunstige trend is volgens Henkens dat bij de schoolbestuurders de aandacht voor de kwaliteit van het onderwijs weer meer op de voorgrond komt. “Je zag bij de invoering van de lumpsum in het voortgezet onderwijs bijvoorbeeld dat de voorzitter van de centrale directie de portefeuille financieel en organisatorisch beleid had, dat vond men belangrijk. Nu zie je een verschuiving naar onderwijskundig beleid.”
[Geplaatst in SBM februari 2009]