5 december 2024

De erosie van het docentenimago

OPINIE | Door Gerard Olthof | In het rapport Kiezen voor kwalitatief sterke leraren adviseert de Onderwijsraad om de instroomeisen voor de lerarenopleidingen te verzwaren. Minister Bussemaker heeft positief op het rapport gereageerd. Volgens haar gaat door die verzwaring op termijn het peil van het onderwijs omhoog en wordt per direct het imago van het docentschap verbeterd. Zij erkent hiermee, dat in de afgelopen decennia dat imago stevig is geërodeerd.

Daar moeten we het eens over hebben. Niet over de autonome erosie, veroorzaakt door het gestegen algemene opleidingsniveau, waardoor de voorsprong die de docent vroeger had nagenoeg is verdwenen. Ook niet over de erosie die komt door de waangedachte dat parate kennis onbelangrijk is geworden omdat die snel veroudert en iedereen alles kan opzoeken op het internet. En ten slotte niet over de erosie die het gevolg is van de voortschrijdende individualisering, democratisering en juridisering, waardoor scholen diensten en producten moeten leveren en ouders en leerlingen klanten zijn geworden. Deze eroderende ontwikkelingen vereisen dat scholen en docenten zich stevig moeten gaan bezinnen op hun toekomstige rol en taken.

We moeten het eens hebben over de erosie die door het ministerie van OCW bewust en stelselmatig via wet- en regelgeving plaatsvindt. Op dit moment zien we daarvan twee glasheldere voorbeelden en het is verbazingwekkend, dat daarover zo weinig is gezegd en geschreven.

Wet op de onderwijstijd
Het eerste voorbeeld zit wat verstopt in de Wet op de onderwijstijd, die eind juni de Eerste Kamer passeerde. En dan bedoel ik niet het politieke geknoei met de 1040-urennorm en de verkorting van de docentenvakantie. Ik bedoel het andere onderdeel van deze wet, het deel dat gaat over de onderwijskwaliteit. In dit deel staat dat de leerling- en oudergeleding van de medezeggenschapsraad instemmingsrecht heeft met betrekking tot de kwalitatieve invulling van het onderwijsprogramma. Ouders en leerlingen moeten zich gaan uitspreken over de vraag of het onderwijs wel inspirerend, uitdagend en zinvol is.

Even afgezien van het gegeven dat het voor scholen vaak moeilijk is om leerlingen en ouders in de MR te krijgen, gaat het hier over zaken die voor ouders en leerlingen lastig zo niet onmogelijk te beoordelen zijn. Bovendien zijn er onderwijsactiviteiten die in de ogen van leerlingen en ouders misschien weinig inspirerend en uitdagend zijn, maar daarom zijn ze niet per se minder nodig. Ten slotte zullen er activiteiten zijn die weinig lijken bij te dragen aan een zinvolle invulling van de studielast, maar dat betekent niet dat ze niet zinvol kunnen zijn.
Terecht constateerde de Raad van State dan ook, dat dit onderdeel van de wet in strijd is met het voornemen van de regering, om de invloed van de professionals op de invulling van het onderwijsproces te versterken. De Onderwijsraad sprak overigens onlangs nog uit, dat leraren en schoolleiders een grote mate van verantwoordelijkheid moeten kunnen dragen.

Onderwijsinspectie
Het tweede voorbeeld is het recent aangenomen wetsvoorstel over het vernieuwde toezicht op de scholen door de onderwijsinspectie. Zij gaat zich bemoeien met het pedagogisch-didactisch proces in de klas. Zo moeten de gekozen lesactiviteiten een logische samenhang vertonen en moet de leraar duidelijke voorbeelden noemen die aansluiten bij de belevingswereld van de leerlingen. Ook dienen er werkvormen gebruikt te worden die de leerling activeren en moet de leraar op inspirerende wijze het leerproces in het schoolvak faciliteren. Verder dient de dialoog in de klas te worden gedomineerd door vragen van de leerling en moet de feedback van de docent meer gericht zijn op de vooruitgang van de leerling dan op correctie.

Dit staat er allemaal echt en dit zijn nog maar enkele voorbeelden van wat er zoal door de onderwijsinspectie bekeken gaat worden in de klas en waar de meetlat ligt. In het nieuwe inspectiekader worden tientallen van dergelijke indicatoren van zogenaamd goed onderwijs genoemd.

Ik kan nog billijken dat de onderwijsinspectie met een stopwatch in het klaslokaal controleert of er niet onnodig onderwijstijd verloren gaat, vooruit. Maar wat mij betreft, is het dat dan ook. Als een school goede resultaten haalt, leerlingen en ouders tevreden zijn (zie Vensters voor Verantwoording), de school zich houdt aan de wet- en regelgeving, waar bemoeit de inspectie zich dan mee? Als een docent geliefd is, goede cijfers scoort met zijn leerlingen, oog heeft voor zijn leerlingen, zich houdt aan de schoolregels, wie is dan de onderwijsinspectie om te oordelen over zijn pedagogische-didactische bekwaamheden? Wie is dan de onderwijsinspectie om voor te schrijven hoe er les moet worden gegeven?

Pedagogisch-didactische aanpassing
Hoe haalt onze wetgever zich in het hoofd om te bepalen welke pedagogische-didactische aanpak in de klas de juiste is, want dat is wat er feitelijk natuurlijk gebeurt. Precies die vraag is een academisch discussiepunt, zo ongeveer sinds de uitvinding van de pedagogiek en didactiek. En hoe snel kan het veranderen: vijftien jaar geleden, tijdens de hoogtijdagen van de Tweede Fase en het al weer afgeschafte Studiehuis, dacht men heel anders over de vraag wat een wenselijke aanpak was in de klas.

Accepteren artsen het, als zij van het Ministerie van Volksgezondheid voorschriften krijgen over uit te voeren medische behandelingen, als een controleur van dat ministerie komt meekijken in de spreekkamer? Accepteren advocaten dat een controleur van het Ministerie van Justitie gaat voorschrijven hoe de verdediging van een verdachte moet worden gevoerd?

Controle op afstand
De Tweede Kamer heeft al besloten dat dat de eis van 1040 klokuren les weer uit de wet moet verdwijnen en het nieuwe kabinet heeft aangekondigd, dat zij wil gaan werken aan een nieuwe, moderne definitie van onderwijstijd. Minister Bussemaker reageert nu positief op het idee om toelatingseisen voor de lerarenopleiding te willen verzwaren. We zijn dus op de goede weg.  Nu nog het werk in het klaslokaal overlaten aan de professional. Nu nog de professional laten uitmaken wat kwalitatief goed onderwijs is. Nu nog de inspectie de rol geven die haar toebehoort: op afstand de onderwijskwaliteit controleren en de schooldirectie aanspreken als die tekortschiet.

Gerard Olthof is rector en onderwijsbestuurder van het Mencia de Mendoza Lyceum in Breda

Deel dit artikel